Het jaar dat schaapherder Petran de nachtmis miste

Speciaal voor de mensen, die het Venrays niet kunnen lezen, kunnen hier de Nederlandse versie van het in twee delen gepubliceerde Kerstverhaal van Lei Potten lezen.

Het jaar dat schaapherder Petran de nachtmis miste

Het was dat jaar in de tweede helft van de negentiende eeuw wel een heel apart jaar geweest. Herder Petran was dat jaar van boeren werkgever veranderd. En dat was een grote overgang geweest op zijn leeftijd. Oude bomen moet je niet verplanten en dat geldt ook voor herders.
Daarvoor had hij zevenentwintig jaar klaargestaan voor zijn vorige boer, waarvan de laatste vijftien jaar als herder in de Peel. De Peel kende hij op zijn duimpje en had voor hem ondanks alle verhalen over spoken, aardmannetjes, en andere verzinsels geen geheimen meer voor hem.
Dit jaar was hij in dienst getreden bij Hūbenboer als schaapherder. Ondanks het feit dat hij al niet zo jong meer was, had Hūbenboer, hem toch in dienst genomen. De oude Hūbenboer zijn gezondheid was niet meer zo goed en blijkbaar zag hij wat in de ervaring en levenswijsheid van Petran. Met een gerust hart durfde Hūbenboer hem dan ook een kudde, bestaande uit vijftig schapen en de herdershond Tum, toe te vertrouwen.
Tum was en Hollandse herdershond, die al de nodige ervaring op had gedaan in het goed leiden van de schapen door de moeilijk begaanbare Peel. Hij had daar een fijne neus voor gekregen in de loop der tijd. Hij wist waar hij de schapen heen moest drijven en waar niet. Hij wist welke heide en gras de schapen het liefste hadden en waar hij de schapen niet moest laten lopen omdat ze anders in het moeras weg zouden zakken, een zekere dood tegemoet.

Kerkkoor
Tum maakte ’t Petran mogelijk om met plezier zijn herdersschopje te dragen. Hij hoefde het bijna niet te gebruiken omdat Tum door ervaring wist, waar de schapen wel en niet mochten komen. Petran deed zijn werk dan ook fluitend en soms kon je hem in de wijdse Peel kerkliedjes horen zingen. Vroeger toen hij nog op de boerderij werkte, was hij nog bij het kerkkoor geweest in de grote kerk.
Omdat hij nu voortaan van 19 maart, (Sint Jozef) tot Rozenkranszondag in oktober, achteraf in de Peel in de Hūbekooi zat, was hem dat niet meer gegund. Als hij zo op een pol buntgras uit zat te rusten, en de schapen, de hond, de wijdse natuur en heel ver weg de toren van de Grote Kerk zag, dacht hij nog wel eens met weemoed terug, aan de vele repetities en missen, die hij met zijn zware basstem had opgeluisterd. Vooral die keren na de repetities, wanneer ze met praktisch alle leden van ’t koor naar zaal Wilhelmina gingen, waren hem in herinnering gebleven. Voor hem en andere leden was dat het enigste verzetje gedurende de week en de enige keer, dat ze ’s avonds van het erf af kwamen. Wanneer hij zo zat te peinzen schoten hem nog veel gebeurtenissen en sterke verhalen te binnen.

Brand
Dit jaar was het echter allemaal anders gegaan. De stal bij Hūbenboer was afgebrand. Daardoor kon hij met zijn schapen midden oktober niet terug naar de Hūbeplats in Veltum. De boer had gevraagd of hij niet wat langer in de Peel wilde blijven tot dat de stal weer opgebouwd was. Dat zou rond kerstmis zijn.
In de Peel had Hūbenboer ook een redelijk onderkomen voor de schapen, de Hūbekooi waar de schapen goed in konden. Het was er echter ontzettend eenzaam. De stal lag het verste weg van alle schaapskooien in de Peel. Nog verder als de Paardekop in Ysselsteyn dichtbij het enige voetpad door de Peel naar Zeilberg lag de kooi.
De weken kropen traag voorbij en vaak had Petran het erg koud wanneer hij weer kletsnat geworden was. Het duurde vaak erg lang voor hij zich weer kon warmen en drogen bij een open vuur bij de schaapskooi.

Sneeuw
Maar of al die tegenslag nog niet genoeg was, begon het in de laatste week van de advent opeens dagen aan een stuk te sneeuwen, zoals het nog nooit gesneeuwd had. Er viel wel een halve meter sneeuw. De felle oostenwind blies de sneeuw op hoge bergen, waar geen doorkomen aan mogelijk was. Sneeuw, die ook nog eens bleef liggen, omdat het streng was gaan vriezen. Hoe moest Petran nu naar huis en een reis van meer dan 10 kilometer maken met vijftig schapen tot over de oren in de sneeuw. Mensen konden daar met veel moeite nog wel doorkomen, maar met een kudde van vijftig schapen was daar geen beginnen aan.
En zo kwam het dat Petran in de Kerstnacht met Tum en de vijftig schapen moederziel alleen, achter de Paardekop in een schaapskooi, doorbracht. Het was zo als ongeveer tweeduizend jaren geleden, toen daar in het heilige land ook een schaapskooi bevolkt werd door Jozef en Maria en het kindje Jezus. Er waren alleen nog maar een paar stukken droog hard brood om te eten en de schapen scharrelden op plekken, waar de sneeuw het dunste lag, hun kostje zo goed en zo kwaad als het kon bij elkaar.

Solo
In al die ellende raakte Petran dan ook aan het malen. Hij kon zijn gedachten er niet meer goed bijhouden. Hij had zich zo gespitst op de komende Kerstmis, meer dan ooit van te voren. Hij had in zijn lange leven nog nooit de nachtmis gemist. Hij dacht met weemoed terug aan die keren, dat hij met zijn mooie volle basstem, samen met het koor van de grote kerk de nachtmis zong. Bij het Stille Nacht mocht hij de solo zingen, in een dan feestelijk met kaarsen verlichte muisjesstille grote kerk. Dit jaar was daarvan echter geen sprake.
Door de vijftig schapen was het toch nog een beetje warm in de schaapskooi. Het liep al tegen de morgen toen Petran eindelijk in slaap viel op zijn, tot veldbed omgetoverde hoop stro. Hij droomde er van, dat zijn baas Hūbenboer en zijn vrouw met paard en slee met een warm kerstmaal met hazepaeper en rijstepudding met zwarte pruimen, hem kwamen opzoeken en dat zij samen zaten te genieten van het kerstmaal in de schapenkooi. Een mooier kerstmaal had hij nog nooit gehad. Hij droomde er ook van, dat hij het Stille Nacht zong met een koor van wel honderd mooie prachtige engelen, met ook prachtige stemmen.

Aflossing
Zo lag hij te dromen tot dat hij Tum opeens hoorde aanslaan en wakker schoot. Hij wreef zich eens door de ogen en ging naar buiten, waar het inmiddels al weer licht begon te worden. Hij zag een prachtige sterrenhemel met een volle maan. Op dat moment voelde hij zich, met zijn schapen en de hond, ontzettend rijk en kon hij zich indenken hoe Jozef en Maria bijna tweeduizend jaar geleden zich gevoeld moesten hebben.
Was het maar schijn of zag hij daar iets aankomen op de hoge bult van de Paardekop? Maar het kwam alsmaar dichterbij. Het was toch waar. Het was het paard en de slee van Hūbenboer. Zij hadden een aflossing voor hem bij zich. Hij moest meteen mee naar Venray komen. De solozanger van het koor van de Grote Kerk zijn stem was weggevallen en nu moest Petran komen om in de Hoogmis en het lof toch nog zijn solo te zingen.
Eerst voelde hij daar niet veel voor en zag hij er erg tegenop. Hij had toch niet gerepeteerd en al lang niet meer met het koor gezongen. Maar Hūbenboer wist hem te overtuigen en na zich gewassen te hebben en zijn zondagse kleren aangetrokken te hebben toog hij naar de zangzolder van de Grote Kerk . Hij zong, zoals hij nog nooit had gedaan, zijn solo en legde daarin alle emoties van de afgelopen weken. Het was alsof hij niet weg was geweest. Hij kreeg zelfs van de deken een goedkeurend knikje. Die Kerstmis, waarin Petran zich meer dan ooit een voelde met de herders in Bethlehem, werd een Kerstmis, om in meer dan een opzicht nooit meer te vergeten.

Dit bericht is geplaatst in Uit De Schakel. Bookmark de permalink.